Reisperiode juni/juli 2025
Op naar Mafia Island
Om van het Nyerere National Park naar de haven van Nyamisati te komen, moeten we 158 kilometer erbarmelijke zandweg trotseren. Onderweg passeren we met moeite een vastgelopen vrachtwagen, het is weer eens zover.
De haven van Nyamisati vormt de verbinding met Mafia Island, een tropisch eiland dat ongeveer 30 kilometer voor de Tanzaniaanse kust in de Indische Oceaan ligt. Ten zuiden van het bekende Zanzibar – dat we bewust overslaan vanwege de toeristische drukte – biedt Mafia een rustiger alternatief. We hebben contact met een tussenpersoon in de haven, hij weet iets van het vaarschema en kan mogelijk tickets regelen. We willen onze auto meenemen naar het eiland. Dat schijnt in theorie te kunnen, maar in de praktijk blijkt het uitzonderlijk en behoorlijk ingewikkeld. Het hele proces verloopt dan ook chaotisch. Dan weer kan het wel, dan weer niet. De informatie is tegenstrijdig en verwarrend. Uiteindelijk krijgen we het bericht dat we moeten opschieten – misschien kunnen we nog net mee.
Eenmaal aangekomen in de haven blijkt het schip al grotendeels geladen. De passagiers staan klaar om aan boord te gaan. Eigenlijk is er geen ruimte meer voor onze camper. Maar onze tussenpersoon gaat in overleg met de kapitein, en tot onze verbazing meert het schip een stukje verderop opnieuw aan. Dit is de plek waar auto’s aan boord kunnen. Dat duurt nog best lang – de stroming is sterk bij opkomend tij. Aan boord wordt er ruimte gemaakt achterop het schip. Met enig manoeuvreerwerk lukt het: we kunnen oprijden, en ja hoor… het past. De grote laadklep kan nog net dicht. We maken een klein rondje over het dek, bedanken iedereen en verontschuldigen ons wat ongemakkelijk. We zijn de enige blanken aan boord – te midden van de locals die het hele tafereel met nieuwsgierige blikken wel vermakelijk vinden.
We nestelen ons lekker in de camper, klaar voor de vier uur durende overtocht, ontspannen op onze eigen bedjes. Rond zeven uur zouden we aankomen, en Grietje heeft al contact gelegd met een aantal mogelijke overnachtingsplekken: een camping, een lodge of misschien wildkamperen. Alles lijkt geregeld. Maar dan… onverwachts nieuws: we kunnen pas de volgende ochtend om 11 uur van de ferry af. Niemand had ons verteld dat de ferry alleen bij hoogtij kan aanleggen — en dat is pas morgen. We zullen de nacht op de ferry moeten doorbrengen.
De loopbrug wordt neergelaten, en hoewel wij met camper niet van boord kunnen, slepen mannen alvast wel hun goederen van boord. En dat doen ze, de hele nacht door. Met veel kabaal sjouwen ze cementzakken, bananen, sinaasappels en bouwmaterialen van het schip. Slapen lukt slechts in flarden, kleine rukjes rust tussen het lawaai door.
’s Ochtends eten we ons ontbijtje op het bovendek, met uitzicht over het drukke tafereel beneden: mannen die nog steeds zwoegen, in de brandende zon, met vracht op hun schouders.
Pas rond het middaguur, kunnen wij eindelijk van boord. Het was even wachten, maar we hadden het absoluut niet willen missen!
Mafia Island
Zoals gezegd ligt het eiland voor de Tanzaniaanse kust, net ten zuiden van Zanzibar, in de Indische Oceaan. Ongeveer 50.000 mensen wonen er op totale oppervlakte van 2,5 keer Texel. We komen aan in de haven van Kilindoni en worden direct verwelkomd met warme begroetingen. “Karibu, karibu!” klinkt het van alle kanten – Swahili voor “welkom”. Niet op de opdringerige manier van “kom iets bij me kopen”, maar écht gemeend. Die oprechte hartelijkheid zorgt ervoor dat we ons meteen thuis voelen. We overnachten op een grasveldje achter een strandlodge, voor 15 dollar per nacht. Vanuit onze camper is het een paar stappen naar het witte zandstrand en mogen we gebruikmaken van alle faciliteiten van de lodge. Een relaxte setting!
Bijna alles op het eiland moet worden geïmporteerd. Export is beperkt tot vis, afkomstig van de kleinschalige visserij en kokosnoten, de belangrijkste bron van inkomsten voor de bevolking. Het toerisme staat nog in de kinderschoenen. De meeste bezoekers komen met een klein vliegtuigje en verblijven in een van de lodges aan zee. Wij genieten met volle teugen van de ontspannen sfeer en het pure leven op het eiland.
We maken een tocht met een gids door het Marine Park – een beschermd gebied van land en zee, waar de natuur nog bijna onaangetast is. We snorkelen tussen het kleurrijke koraal en talloze tropische vissen. We picknicken op een verlaten zandbank, omringd door niets dan zee en stilte.
Daarna varen we verder naar de Blue Lagoon, een verborgen pareltje achter een strandje op het naastgelegen onbewoonde eiland Juani. Het zoute water is helder en warm, en we moeten elkaar even knijpen, is dit echt? We sluiten onze zwempartij af met een lunch op een kleedje op het witte strand, maar als het tij opkomt wordt het strand steeds kleiner. Droog blijven is onmogelijk.
Terugdenken aan Mafia Island
Tijdens de overtocht terug naar het vasteland kijken we nog eens om naar ons bezoek aan dit bijzondere eiland. Wat hebben we genoten van de ontspannen sfeer. Hakuna Matata! We denken terug aan de enorme vleermuizen die we bij schemering zagen, met een spanwijdte van wel 80 centimeter! Deze ‘Flying Foxes’ zijn endemisch voor Mafia en zagen er indrukwekkend uit in het avondlicht. Heel speciaal was het diner op het strand. Een tafel was speciaal voor ons gedekt, midden in het zand, met een knapperend vuurtje erbij. Terwijl de golven zachtjes kabbelden en de takken knetterden in het vuur, genoten we van een heerlijk diner onder de sterren. Ook de strandwandelingen waren puur ontspannen. We kwamen slechts een handvol toeristen tegen en zagen intussen hinkelende vrouwen en damende mannen, kleine momenten van alledaags leven. Bij het vissersstrand werden we vriendelijk begroet, zonder opdringerigheid. Alleen de geur op die plek… tja, dat was even wennen. Cor ging nog een paar duiken maken en zag prachtig koraal, enorme zeeschildpadden, grote kreeften met lange tentakels, en talloze felgekleurde vissen. Ja, we vermoeden dat we nog wel eens heimwee zullen krijgen naar Mafia Island.
“Dar es Salaam – De stad waar de camper even op adem komt”
Verreweg de grootste stad van Tanzania, maar niet de hoofdstad – dat is Dodoma. In het grootstedelijk gebied van Dar es Salaam wonen zo’n zeven miljoen mensen. De stad is een mix van Arabische, Indische, Afrikaanse en Europese invloeden. De haven speelt een sleutelrol in het hele gebied, als doorvoerhaven voor goederen naar het binnenland en omringende landen.
We zijn in “Dar”, zoals de stad hier wordt genoemd, vooral vanwege een aantal noodzakelijke klusjes aan de auto. Onze huishoudaccu’s laten het steeds vaker afweten. De spanning zakt sneller weg dan zou moeten, dus is het tijd voor vervanging. We stappen over van 200 Ah naar 300 Ah lithium. Helaas is Victron in deze regio nergens te krijgen, dus moeten we genoegen nemen met een Chinees ondermerk. Nou ja, merk? We konden de Chinese letters op de doos nergens terugvinden op het internet. Niet ideaal, maar we hebben weinig keus. We gaan zien hoe lang ze het volhouden. Ook de koppeling van onze Hilux is aan vervanging toe. Geen verrassing: ons permanente gewicht zit ruim boven de 3,5 ton en we vragen het uiterste van de aandrijflijn. Slechte wegen, modder, hellingen – het hoort er allemaal bij. Maar het eist zijn tol. Tussen de reparaties door hebben we een paar dagen tijd om de stad te verkennen.
We overnachten midden in Dar, op een grasveldje naast een autowasserette van een vriendelijke islamitische man in kanzu (islamitische jurk). Geen hypermoderne wasstraat, maar een paar jongens met doeken, een emmer water en veel energie. Alles is basic – het terrein, de voorzieningen, de mensen – maar het voelt goed. Voor het personeel is er een ‘bucketshower’ waar wij ook gebruik van mogen maken. De omgeving is typisch een Afrikaanse stad: een drukke weg, het galmende geluid uit een moskee vermengd met de geur van smeulende vuurtjes, straatkraampjes met gegrild vlees en olie, en overal bedrijvigheid. Er hangt een prettige sfeer.
We bevinden ons weer eens midden in het pure leven van een Afrikaanse stad.
De stad verkennen
Op expeditie door de stad nemen we de benenwagen. Tuktuks en bodaboda’s zijn er zat maar lopend zie je net even wat meer. We dwalen door het krioelende Kariakoo: smalle straatjes vol winkeltjes en handelaren. “Als je het in Kariakoo niet vindt, bestaat het niet,” zegt men hier. Wij drinken op straat een glas vers suikerrietsap, fris met een vleugje citroen.
We lopen door naar de vismarkt van Kivukoni. Hier wordt vis verhandeld, schoongemaakt en ter plekke gebakken. Indrukwekkend om te zien, maar de geur is pittig… voorlopig even geen vis meer.
In een moderner stadsdeel nemen we de lift naar een toren met een ronddraaiend restaurant. Voor weinig geld genieten we van een lunch én een spectaculair uitzicht over de kust en stad. De overige bezoekers zijn de meer welvarende stadsbewoners en worden we weer eens geconfronteerd met het verschil tussen arm en rijk.
Verschillende culturen ontmoeten we een dag later als we naar Coco Beach gaan. Niet ver van de expat-buurt komen hier mensen van alle achtergronden samen om te genieten van het zeewater. Een paar blanken, veel Indiërs, Chinezen, Masai, moslims en christenen flaneren over het strand. Opvallend: de meeste zwemmers dragen gewoon hun dagelijkse kleding. Zwemkleding en (bad)handdoeken lijken hier nauwelijks ingeburgerd. Voor ons worden een paar plastic stoelen en een tafeltje in het zand neergezet. Vanaf die plek kunnen we heerlijk “mensen kijken”, met een koud drankje en een portie beef spies met chips binnen handbereik. Dar es Salaam betekent letterlijk Haven van Vrede. En zo hebben wij het ook ervaren: een plek waar veel culturen vredig samenleven, ieder met hun eigen gewoonten, maar met ruimte voor elkaar.
Een week om snel te vergeten
Maandagochtend (30/6) melden we ons bij de Toyota-garage in Dar es Salaam. Het ontvangst is vriendelijk. De manager, een Zuid-Afrikaan, stelt ons alvast gerust: “Jullie zijn rond lunchtijd weer on the road.” Met een nieuwe koppeling en een werkende compressor, welteverstaan. Wij nemen plaats in de lounge. Het wachten begint…
Rond twee uur is het nog altijd stil. We besluiten zelf even poolshoogte te nemen in de werkplaats. Daar treffen we zeven mannen rond, of beter gezegd, onder onze camper, die op de brug staat. Ze doen… niets. Her en der liggen onderdelen verspreid, maar er gebeurt weinig. Kennelijk is de klus te ingewikkeld. Tegen sluitingstijd kunnen we eindelijk een testrit maken. De koppeling is vervangen, maar er is een irritant geluid hoorbaar dwars door de hele carrosserie. En aan de compressor is niemand meer toegekomen. Kortom: morgen terugkomen. We banen ons door de vastgelopen verkeerschaos, 2,5 uur over vier kilometer, terug naar onze kampeerplek bij de wasserette.
De volgende ochtend staan we opnieuw op tijd bij de garage. Cor controleert de werkzaamheden en ontdekt dat meerdere bouten nog los zitten, waaronder twee van de aandrijfas! Bij een officiële Toyota-dealer verwacht je iets anders. De dag vordert erg langzaam. Er wordt zeer inefficiënt gewerkt, veel overlegd, weinig gedaan. Soms staan er vijf monteurs om één boutje heen te kijken. Aan het eind van de dag klinkt het geluid nog steeds…. Overnachten op het terrein? “Nee”, zegt de beveiliging. Maar voor het hek mag het wel. “We keep an eye on you”, verzekert het hoofd van de bewakingsdienst.
We staan onder het felle licht van een lantaarnpaal, vlak naast de drukke weg. Claxonnerende trucks denderen onophoudelijk voorbij, slapen doen we nauwelijks.
Woensdag hervatten de monteurs hun werk. Na lang onderzoek blijkt een side-step verkeerd gemonteerd te zijn, welke tegen de carrosserie aanstoot. Als dat is opgelost kunnen onze duimen omhoog. Drie dagen garage, dat was het dan.
We worstelen ons door het drukke verkeer de stad uit. Stof, chaos, omleidingen… Pas veertig kilometer later kunnen we weer ademhalen.
Cor’s buik begint intussen onheilspellend te borrelen. Tijd om te stoppen. We vinden een rustige parkeerplek achter een weegbrug. Ook Grietje voelt zich niet top. Zodra we staan, gaan we direct op bed. Waar Grietje zich ’s nachts langzaam beter voelt, gaat het met Cor snel bergafwaarts: een helse nacht volgt, hevige buikkrampen, bloederige diarree, flauwvallen, hoge koorts. Bij het eerste ochtendlicht rijdt Grietje naar een lodge in de buurt. Een Zwitserse arts, die Grietje toevallig tegenkomt onderzoekt Cor en stelt de diagnose: salmonellavergiftiging. Het recept: een penicillinekuur, veel drinken en vooral rust.
Cor heeft nog vijf dagen nodig gehad om zich sterk genoeg te voelen en weer verder te reizen.
(We verbleven een paar dagen in de Travellers Lodge in Bagamoyo, waar een tuin met 120 verschillende palmbomen was)
Sisal
Onderweg naar Lushoto in de Usambaragebergte rijden we door een weelderig landschap, waar van alles wordt verbouwd. Maar dan zien we eindeloze rijen puntige, vlezige gewassen die wel wat weg hebben van doorgeschoten ananas planten. Geen idee wat het is. We vragen het na en het blijkt Sisal te zijn. Om bijvoorbeeld touw en tapijt van te maken.
En ineens vallen de puzzelstukjes in elkaar. Sisal, we hebben er weleens van gehoord, maar nog nooit gezien hoe het groeit. De plant blijkt verwant aan de agave, officieel heet het Agave Sisalana, en wordt al meer dan honderd jaar verbouwd in deze streek.
Even later komen we langs een plek waar geoogst wordt, en natuurlijk stoppen we. Een groep mannen en vrouwen is bezig de onderste bladeren van de plant af te snijden. De bladeren, scherp, dik, stug, worden in bundels naar een eenvoudige machine gebracht die lijkt op een soort mechanische wringer. Met een scheurend geluid worden de bladeren door de machine gevoerd. Wat overblijft, zijn lange, natte vezels: de ruwe sisaldraden. Die worden vervolgens uitgespoeld, opgehangen om te drogen in de zon, en uiteindelijk gebundeld voor export.
Zoals zo vaak in Afrika is het een arbeidsintensief proces: snijden, sjouwen, spoelen, drogen. Alles gebeurt met de hand.
Twee-daagse wandeling in de Usambara mountains
De wandeling door de Usambara Mountains was wat wandeling betreft geen grote uitdaging. We lopen op beide dagen zo’n 16 kilometer met wat lichte klimmetjes en afdalingen. Nee, deze keer is onze aandacht vooral bij de prachtige omgeving en cultuur. De gids die ons de weg wijst vertelt enthousiast over plant, dier en cultuur. We passeren dorpjes, weelderige jungle en zeer vruchtbaar akkerland. Soms met mooie uitzichten over de valleien. Speciaal was de ontmoeting met Blue Monkeys, een type die we nog niet eerder hebben gezien.
Even verder zien we een soort pers aangedreven door mankracht waar suikerriet wordt geperst. Volgens de gids maken ze er bier van.
We lunchen op een kleedje op een voetbalveld en eten louter door de gids meegenomen lokale producten. Halverwege de middag nemen we de bus naar een dorp met de naam Rangwi. Hier overnachten we bij de katholieke zusters convent. We krijgen een eigen kamer met bucketshower en dineren samen met een stel Spaanse toeristen. De volgende dag is de wandeling minder enerverend. Dat komt doordat we veel door productiebos lopen met weinig uitzichten. Het is deze dagen overigens ronduit koud hier zo hoog in de bergen. We overnachten in Magumba View Cottages, ook wel worldview genoemd. Het uitzicht is inderdaad prachtig en alle cottages hebben grote ramen zodat je vanaf je bed kunt genieten van de uitzichten. Vanaf deze plek nemen we de volgende ochtend vroeg de bus terug naar ons startpunt.
Hoe nu verder?
We staan voor een paar keuzes…
De Kilimanjaro, Mount Meru, Serengeti NP, Ngorongoro NP en nog een paar andere nationale parken. Stuk voor stuk highlights die we eigenlijk niet willen missen. Maar de entreegelden, verplichte gidsen en andere bijkomende kosten zijn zó exorbitant dat we al piepend en knarsend “nee” zeggen. Anderzijds: we zijn hier maar één keer….
We rijden over de “voet” van de Kilimanjaro, een prachtig gebied op weg naar Arusha. Arusha is de derde stad van Tanzania, maar onder toeristen wellicht de bekendste. Het is centraal gelegen en fungeert als toegangspoort tot de beroemde nationale parken. Safari-auto’s rijden af en aan, schreeuwerige reclameborden domineren het straatbeeld en overal zien we hordes blanke toeristen. Op dat moment nemen we een definitief besluit: we willen zo snel mogelijk ontsnappen aan deze gekte. We rijden verder richting Karatu en belanden per toeval in een Masai-dorp, waar we ook overnachten. Een Masai-man nodigt ons met gebarentaal uit om naar hun boma te komen – een omheind erf. We krijgen er een plekje midden tussen de lemen hutten.
De leider van het dorp spreekt een beetje Engels, waardoor we kunnen communiceren. Hij vertelt dat ze hier nu ongeveer anderhalf jaar verblijven, maar zullen verder trekken als het te droog wordt. Hij heeft drie vrouwen en vijf kinderen, maar wil er vijftien… Hoe meer vrouwen, kinderen en vee, hoe groter het aanzien. De Masai spreken nauwelijks Kiswahili; ze gebruiken vooral hun eigen taal, het Maa. Hun uiterlijk is opvallend: kleding in diepe rood- en blauwtinten, doeken losjes om de schouders, en slippers gemaakt van oude brommerbanden. En ja, die oren: grote gaten in de oorlellen die ver naar beneden hangen – een teken van volwassenheid, status en wijsheid.
Lake Eyasi
Er doen verhalen de ronde over een stam (Hadzabe bushman) die hier nog leeft zoals ze dat al duizend jaar doen. Ze zouden hun tradities nooit hebben aangepast en leven zo afgezonderd dat ze nauwelijks weet hebben van de moderne wereld. Ze jagen nog altijd met pijl en boog. Andere verhalen beweren juist dat ze voor veel geld toeristen ontvangen en toneelstukjes opvoeren.
Omdat het pure en authentieke hier lijkt te ontbreken, slaan we dit soort attracties over. Misschien dat we ze toch nog ergens spontaan langs Lake Eyasi tegenkomen — daar zouden ze wonen. Maar in het uitgestrekte savannelandschap zien we geen spoor van de stam. Ook safari-auto’s zijn hier verdwenen. Heerlijk, die stilte en verlatenheid.
We slaan een brommerpaadje in, dat ons dichter bij het meer brengt. Dan duikt er opeens een vissersdorpje op, verscholen tussen de struiken langs de oever van het zoute Lake Eyasi. We rijden door het armoedige nederzettinkje, waar de hutten zijn omkleed met kleden, en maken wat foto’s. Verwonderd vragen we ons af hoe mensen hier leven — zo afgelegen, met alleen vis en zout water. Verderop zien we op verschillende plekken mensen grondwater opscheppen, liter voor liter, uit gaten die ze gegraven hebben in de droge rivierbedding. Ze moeten hier ver gaan om in deze droogte te overleven. En het duurt nog zeker vier maanden voordat het misschien weer gaat regenen…
We besluiten toch Serengeti NP te bezoeken, via de rustigere westelijke entree. We zijn daar getuige van de migratie, de jaarlijkse verplaatsing van honderd-duizenden wildebeesten en zebra's. Een unieke gebeurtenis. In Tanzania (deel 3) doen we daar uitgebreid verslag van.